De meester dacht: dit kan zo niet, ik ga er een Zuidoostkind van maken

6 december 2021

Groep 6, Zuidoost

Het is vrijdagmiddag als een ieniemieniespinnetje over de vloer wandelt, tussen de tafels van de leerlingen. Een leerling ziet het beestje, wijst ernaar en de hele klas is in rep en roer. De ene helft staat te gillen en de andere helft doet stoer. Alleen durft niemand het spinnetje op te pakken en buiten te zetten. “Als jullie dit al niet durven, dan zal ik jullie maandag eens wat laten zien,” roept de meester.

Zo gezegd, zo gedaan. Maandagochtend, ruim voordat de les begint, heeft de meester het lokaal van groep 6 vol zwarte en donkerbruine erg harige spinnen gehangen. De wat kleinere beestjes aan de muren en drie enorme exemplaren aan het plafond. Twee ervan werken op batterijen. Deze spinnen kunnen met één druk op de knop bewegen met hun grote harige poten, terwijl rood licht uit hun ogen schijnt. Het was de versiering die hoorde bij een Kinderboekenweek met het thema ‘griezelen’, een aantal jaar geleden.

Een leerling die al vroeg het lokaal ­binnenloopt, schrikt zichtbaar. Hij is vergeten dat hij naar gym moet, dus rent hij alsnog naar het gymlokaal. In de kleedkamer vertelt hij over de spinnen. Niemand die hem gelooft. Maar na het gymmen blijkt niets van het spinnenverhaal gelogen. Op één kind na, dat griezelt van de harige beesten boven zijn hoofd, vinden ze het allemaal leuk en grappig.

Er is ruimte voor grapjes, en dat zegt iets over de sfeer in de klas. De eerste weken was dat wel anders: toen kon de meester wachten tot hij een ons woog, maar ze kletsten allemaal door. Ze leken niet in de gaten te hebben dat ze op school waren. Nu letten ze beter op en gaat de aandacht vooral naar de meester. Ook positief: ze zoeken de meester meer op. Om te kletsen, plezier te hebben en om hem voor de gek te houden. “Laatst hadden ze in de pauze met stoepkrijt op het plein geschreven: ‘Meester is gek!’ Kijk, dan gaat het de goede kant op. Ik liep er naartoe en zei: ‘Oké, dat is zo, maar dat is geheim, hè. Dat mag niet iedereen weten.’ Toen schreven ze het nog groter op. Perfect!”

Hoe meer grappen, hoe beter. Voor hem is dat het teken dat er een band ontstaat. “Ze maken een geintje met je, ze voelen zich op hun gemak. Daar gaat het om.”

Een paar jaar geleden had hij een meisje in de klas dat superverlegen was en niets zei. Hij dacht: dit kan zo niet, ik ga er een Zuidoostkind van maken. Dus leerden ze haar met de klas de tjoerie, een afkeurend geluid dat gelijk staat aan een dodelijke blik. Een teken van grote verontwaardiging, tegen het denigrerende aan. Na een paar maanden begon ze steeds meer los te komen.

“Op een dag was ik flauwe grapjes aan het maken, stond ze ineens op en riep ze: ‘Meester, hou eens een keer uw mond!’ De hele klas reageerde met: ‘Ohhh!’ En ik zei: ‘Goed zo. Eindelijk!’ Ze voelde zich op haar gemak en durfde te zeggen wat ze vond. Alleen die tjoerie is nooit gelukt.”