Midden in het lokaal van de juf beeldende vorming staat een grote tafel met vijftien krukjes eromheen. De kasten zijn tot aan het plafond gevuld met verftubes, kwasten, klossen touw, rollen karton en dozen met handgeschreven etiketten erop: ‘wol’, ‘stofjes’, ‘nepsigaretten’. Zelf komt ze binnen met onder haar arm stukken hout die ze onderweg naar school heeft opgepikt. Dit lokaal is haar domein.
Hier wordt hard gewerkt, goed geluisterd en vooral gecreëerd. Als haar regels worden overtreden, grijpt ze in. Op haar manier. Zo hebben de kinderen van groep 3 er een handje van om aan het begin van de les een enorm verhaal af te steken. “Die beginnen dan van: ‘Juf, ik was bij mijn opa en toen gingen we…’ Dat kap ik direct af, want zoiets duurt eindeloos. Dan zeg ik: ‘Nee, nu niet. We hebben maar een uur en dat gaan we goed benutten.’ O ja, zeggen ze dan, om vervolgens heel serieus aan het werk te gaan.”
Ze geeft les aan groep 3 tot en met 8. Omdat de groepen groot zijn, worden ze in tweeën gesplitst. Alle leerlingen krijgen één uur per week les. ‘Zo leuk dat de kinderen bij jou leren knutselen,’ zeggen de ouders soms tegen haar. ‘Knutselen? Ik leer ze een vak!’ reageert ze dan geërgerd.
Wat ze ook tegenkomt, is de milieu¬bewustheid die de kinderen overnemen van hun ouders. Dan beginnen ze over gescheiden afval en recycling.
“Waar ga je heen op vakantie?” vraagt de juf dan.
“Naar China,” antwoordde laatst een leerling.
“O, dat is ver vliegen. Dat is niet zo milieubewust, toch?”
Prikkelen en uitdagen, daar geniet ze van. Ze roept regelmatig: ‘Hou toch eens je mond’ of: ‘Ik vind je bloedirritant’. Alles in haar lokaal is anders, zelfs het taalgebruik. Niet pedagogisch verantwoord, maar dat doen de andere juffen en meesters maar.
De ouders vinden het ook grappig. Er is nog nooit iemand naar haar toe gekomen om te vragen: ‘Wat zeg jij in godsnaam allemaal tegen de kinderen?’
Het is eerder andersom. Afgelopen jaar zei een moeder: “Weet je wat ik zo leuk vind aan jou, dat de kinderen alles mogen zeggen.”
“Nou”, antwoordde de juf, “dat valt wel mee, hoor.”
“Je zegt anders heel vaak ‘kut’.”
“Dat kan ik me niet herinneren,” ¬antwoordde de juf. “Ik zal het heus weleens gezegd hebben, maar de hele tijd…”
“Jawel”, zei de moeder, “mijn zoon heeft het geturfd.”
“O, dan had ik die dag vast geen best humeur.”
“Ik vind het alleen maar grappig,” zei de moeder lachend. “Ik zeg het thuis ook vaak.”
Wat de ouders vinden interesseert haar eigenlijk niet zo. Het gaat om de kinderen, dat ze bij haar anders mogen zijn. “Ik heb er maar vijftien per les, dus ik zie wat er in de klas speelt. Als iemand iets naars zegt, vraag ik: ‘Is er iets aan de hand?’ Soms begint een kind dan te huilen en lopen we de gang op voor een een-op-eengesprek.”
Het komt ook regelmatig voor dat een leerling haar kant op wordt gestuurd, omdat het in de klas bij een andere juf of meester even niet gaat. Niet als straf, maar om op adem te komen. Beeldende vorming als escape.